Dag 3

Het is of ik uit logeren ga. Wat neem ik mee? Neem ik mijn laptop mee, een boek? Uiteindelijk besluit ik laptop en boek niet, het is teveel ballast.

Als ik mijn tentje terugzie, ziet het er best gezellig uit, mijn shelter in de tentoonstelling. Het zal wel stil worden, want het is regenachtig.

Ik had nog snel een tweede kussentje willen maken vanmorgen. Maar het viel te groot uit en ik had niet genoeg vulling.

Mensen komen binnen, diep in hun gesprek gewikkeld. Ik kan ze niet verstaan. Misschien gaat het over de tentoonstelling, misschien niet.

Het is toch warm in de tent.

Shelter in de tentoonstelling

Ze vinden me eng, lezen mijn informatie niet. Hij kijkt om, maar als ik mijn mond open doe om iets te zeggen, kijkt hij gauw weer voor zich. Misschien moet ik dieper in mijn tent kruipen.

Ik mis de energie van de opening. Het meisje dat vandaag suppoost is, weet niets van mijn tentje. Dat ik haar thee geeft, waardeert ze, maar ze zit met oortelefoontjes in haar laptop verdiept.

Ik onderzoek de mogelijkheden om mijn tentje om te bouwen. Het is maar een kleine verandering: de achterkant naar de zijkant verplaatsen en een daklat omzetten. De tent wordt dan langer, een tunneltje, het is om een tweede gast te ontvangen. Misschien heb ik meer doek nodig, maar zéker een 2e kussentje.

tunnel-tentje

Dan ga ik na welke grenzen ik al tegengekomen ben in mijn leven.

  • Toen ik met de fiets die berg niet op kon in Spanje. Moest ik helemaal omrijden en een andere overnachtingsplaats zoeken.
  • De grens van de dood.
  • De grens van met mensen om kunnen gaan.
  • Dat ik een simpel baantje als sorteren op cijfers niet kon, en in mijn proeftijd alweer ontslagen werd.
  • De grens van het geld. Als je er niet meer genoeg van hebt.

Ik weet niet hoe ik het gesprek moet openen. Misschien moet ik maar gaan ombouwen, in beweging komen.

Grensdeeltje

“Ze kunnen het zich niet voorstellen. Geen empatisch vermogen.”

Kunnen ze het niet? Of willen ze het niet?

Als er vrienden komen is dat weer op een andere manier ingewikkeld. We praten ook bij, hoe gaat het met jou? Mag dat wel? Want ik zit hier met een doel.

De twee vrouwen hebben het met elkaar over een hotel voor asielzoekers. Ik weet niet of ik me in het gesprek mag mengen, maar ik moet ook. Want ik zit hier niet voor niks.

Omdat ze me af en toe een fractie van een seconde aankijkt, terwijl ze praat tegen haar vriendin, vraag ik iets. Ze schijnt er veel vanaf te weten. Als ze antwoord, kijkt ze haar vriendin aan.

“Elke gemeente moet een bepaald aantal vluchtelingen opnemen. Het proces blijft steken, omdat gemeentes er niet op tijd in slagen woonruimte vrij te maken. Daardoor verblijven vluchtelingen noodgedwongen langer in asielzoekerscentra.”

Luister ik hun gesprek nou af, of hebben we een gesprek?

Grensdeeltje
Als ik echt vluchtelingen binnen wil laten, moet ik iemand in mijn huis nemen. Maar dat kan ik niet.

“Een half jaar zou ik het wel kunnen. Ik ken iemand die wel achttien kamers heeft, zestien waar ze niets mee doet. Ik zal het eens tegen haar zeggen.”

Vrienden durven een voet over de grens te zetten, plagen daarmee. Maar ik ben niet meer bang dat mensen over de grens gaan. Ze doen het niet.

“Als we geen werk meer hebben, gaan we ze halen, hè? Dan gaan we naar Griekenland.”

Het mag waarschijnlijk niet eens. Vrachtwagenchauffeurs mochten ook geen lifters uit het kamp van Calais mee naar Engeland nemen.

Het is al half vijf. De tijd is ineens snel gegaan omdat er vrienden langskwamen.