De wol was op! Voor ik verder kan het kleed, weer kaarden, spinnen, twijnen, verven…
Boven: het verven: wegen; voorweken; geel, geverfd in een soep van de plant reseda (gele wouw); het groen is daarna in een indigobad gegaan.
De wol was op! Voor ik verder kan het kleed, weer kaarden, spinnen, twijnen, verven…
Boven: het verven: wegen; voorweken; geel, geverfd in een soep van de plant reseda (gele wouw); het groen is daarna in een indigobad gegaan.
Alles is een kwestie van lukken en mislukken. Ik streef ernaar alles wat ik leer te verwerken in het kleed, ook wat nog niet optimaal gelukt is.
In het begin kon ik nog niet goed spinnen, ik was het aan het leren. Hieronder bijvoorbeeld zitten van die kronkeltjes in de draad, doordat de twee gesponnen draden daar te sterk getwijnd oftewel in elkaar gedraaid zijn, op andere plaatsen is het juist weer te los.
Ik kan steeds gelijkmatiger spinnen, dat is leuk, maar de draden worden ook steeds dunner, omdat ik dat nu kan. Voor het kleed, daar kom ik nu achter, heb ik dikke stevige draden nodig, dus: goed dat nog niet alles gesponnen is.
Soms heb ik draden die zo dun en broos zijn, dat ik elke stukje vooraf aan de knoop nog eens tussen mijn handen in elkaar draai, daarna dubbel doe en de andere kant op laat draaien (twijnen). Dan heb ik hem dubbel, hij is sterker. Op die manier kost een regel knopen nòg meer tijd! Maar ik wil alles gebruiken, alles een plaats geven in het geheel. Hoe groter het kleed wordt, hoe meer werken mooie en minder mooie stukken samen aan een eenheid. Hij wordt daardoor hoe groter hoe mooier.
Ik spin nu meestal uit de ruwe vacht, tenzij de wol in kleine stukjes uiteen valt, dan kaard ik het eerst. Ik wil zoveel mogelijk van de vacht gebruiken.
Onregelmatige draden wol, dik, dun, met pluizen en verdikkingen, dat past het beste bij het doel dat ik heb, dus zo spin ik. Het hoeft… het mag geen gelijkmatig draadje zijn. Denk aan grasland. Het bestaat uit grassprieten en -sprietjes en her en der het blad van een ander soort plant.
Ik hou van het soort geheel dat gevormd wordt door verschillen. Als ik de wol verf krijg ik nooit dezelfde kleur, dat komt dan mooi uit.
Wil je op de hoogte blijven? Abonneer je dan op feeds. Dat kan door je e-mailadres op te geven aan de rechterkant op de contactpagina.
Ik spin nu bijna elke dag: spinnen, twijnen en dan tot strengen winden. De strengen draai ik in elkaar en bewaar ik in een dekbedhoes. Ik krijg haast, het gaat zo langzaam, één streng niet, maar voor alle schapenwol in strengen is getransformeerd.
De verf is gele wouw (reseda)
Dit is de wol die ik gesponnen heb, niet veel, maar het begin is er. Het zal nu steeds vlotter gaan. Een deel heb ik geverfd om te zien hoe dat uitpakte. Het praktischer om alles eerst te spinnen, dan pas te verven. Verven houdt namelijk een risico van vervilting in. Als alle wol gesponnen is, heb ik altijd genoeg wol op voorraad om een verfbad helemaal uit te kunnen melken.
Het Louët Spinnewiel heeft het gewonnen van het Hako Creatief wiel. Ik heb hem voorzien van een nieuwe snaar en leertje, het is even oefenen om gevoel te krijgen voor de juiste afstelling van het een en ander, mijn voetgetrap, mijn handen, het leertje. Het hele spinnen is een kwestie van gevoel. Mijn juf vond mij nogal lomp, maar ze geloofde er in dat ik het onder de knie zou krijgen. ‘Iedereen kan het, het zit in ons DNA,’ waren haar opbeurende woorden. Ik ontdekte vlak daarna dat generaties voorouders van mij uit Veenendaal komen, lange tijd het wolhart van Nederland. Heel Veenendaal kamde, kaardde en spon. Dus nu geloof ik er maar in, ik ga gewoon stug door.
Mijn eerste bolletje, zelf gesponnen bij Mea van Amstel in Hilversum.
Twee kaardborstels, om de wol in een richting te kammen en een spintol heb ik te leen gekregen van een vriendin. Bij Mea heb ik daarmee leren spinnen, maar ook op een spinnewiel.