Het feit dat vluchtelingen aan de grens stonden, of verdronken onderweg hierheen, dat ze op de vlucht waren voor marteling en verkrachting, en dat wij moeite hadden plaats voor ze in te ruimen, bang dat ze ons van deze plek zouden verdringen, daar zat ik erg mee. Ik had het gevoel dat ik iets moest doen, maar ik voelde me ook machteloos.
En het is nog steeds gaande.
Toen ik hoorde dat het thema van de komende ledententoonstelling ‘Grens’ zou worden, zag ik eerst alleen een rood-witte scheidingslijn voor me. Een streep die je trekt tussen het een en het andere, de een en de ander, tussen gebieden, om jezelf heen. Vaak is het geen zichtbare lijn, hij is afgesproken, hij is voelbaar.
Grootse thema’s breng ik graag terug tot zijn meest lullige vorm. De meest lullige vorm is voor mij de essentie. Tegelijk is het een ontzenuwing. Het vingerbreien heb ik geleerd toen ik op een buitenschoolse opvang werkte. Het leek me een geschikt medium voor het weergeven van de tastbare grens, waar ik nu zelf achter zit.
Mijn thematiek past bij het thema van de tentoonstelling. Ik ben niet goed in het bewaken van mijn grenzen. Ik ben enigszins mensenschuw, ik houd me afzijdig, verstop me soms. Of ik laat mijn grenzen overschrijden. Daartussen is het schipperen.
Tonen – zien – gezien worden – verbergen, ik heb me daar in mijn werk al op allerlei manieren mee beziggehouden. Grenstentje is weer een variatie op het thema.
In de tentoonstelling uit ik mijn thematiek naar de bezoekers. In het tentje verstop ik me, maar tegelijkertijd laat ik me zien. Ik heb mezelf ingezet als werk. Ik wil dat het thema door mij heen gaat.
Misschien leer ik er iets van, misschien hebben anderen er ook iets aan. Ik zit daar met mijn onmacht, mijn gebrek aan middelen, mijn onzekerheid. Ik ben gaan zitten. En nu maar kijken wat er gebeurt.